Judges 12

Inleiding

Het slot van de geschiedenis van Jefta is niet erg verheven en ook niet navolgenswaardig. Jefta stelt zich hier niet in zachtmoedigheid op, maar hard. Velen komen daardoor om het leven. Hij laat zich niet leiden door de liefde, maar zoekt zijn eigen eer.

De aanleiding tot het conflict

De Efraïmieten zijn na de gebeurtenissen in het begin van Richteren 8 niet veranderd. Gideon is daar de Efraïmieten nederig tegemoetgekomen (Ri 8:1-3). Helaas is het niet tot hen doorgedrongen hoe zelfzuchtig ze bezig waren. Daaruit blijkt dat een goede behandeling niet tot een betere zelfkennis hoeft te leiden. Hun trotse houding, die voortkomt uit hun positie, waardoor zij menen recht te hebben op een plaats van waardigheid, is er nog steeds.

Zij beklagen zich hier opnieuw omdat ze menen niet met behoorlijke achting behandeld te zijn. Een zonde die niet oprecht wordt beleden, duikt vroeg of laat weer op. Ze blijken hier zelfs dieper gezakt te zijn. In Richteren 8 hebben ze tenminste nog iets gedaan (Ri 8:2), hier niets. In hun gekwetste trots dreigen ze Jefta te verbranden. Zij kunnen het nog steeds niet verkroppen dat anderen wel worden gebruikt en zij niet. Dit staat in enorm contrast met de gezindheid van Paulus (Fp 1:15-18).

De reactie van Jefta

Jefta reageert niet zoals Gideon, maar maakt hen verwijten. Op hem is het tweede deel van het eerste vers van Spreuken 15 van toepassing, zoals het eerste deel van dat vers op Gideon van toepassing is: “Een zacht antwoord keert woede af, maar een krenkend woord wekt toorn op” (Sp 15:1). Het is opvallend hoe vaak Jefta het woord ‘ik’ gebruikt in wat hij tegen de Efraïmieten zegt. Het ‘ik en mijn volk’, dat is Gilead, duidt op partijdig, sektarisch handelen. Hij heeft geen oog meer voor het hele volk van God. Jefta uit zich zo, omdat hij zich persoonlijk beledigd voelt.

Als het eigen ‘ik’ op de voorgrond komt te staan, is het gevolg een zoeken van eigen belang en opkomen voor eigen eer. Dat zijn de zaken die gevonden worden bij mensen die zich door de wet laten leiden. Wie een ijveraar voor de wet wil zijn, ontkomt er niet aan zichzelf belangrijk te vinden en zijn eigen eer te zoeken.

De wet is aan de mens gegeven opdat hij door het houden ervan toont dat hij naar de norm van God leeft. Maar er is niemand die de wet heeft gehouden of kan houden. Dat ligt niet aan de wet, maar aan de mens. Wie oprecht de wet wil houden, komt tot de ontdekking dat hij die niet kan houden. Zo iemand bevestigt het doel van de wet, die is gegeven om de mens te laten zien wie hij van nature is. Daarom staat er ook: “Maar wij weten dat de wet goed is als iemand haar wettig gebruikt, doordat hij dit weet dat [de] wet niet bestemd is voor een rechtvaardige, maar voor wettelozen en weerspannigen” enzovoort (1Tm 1:8-10). Door de wet leert de mens zijn zondigheid kennen. Dat zal hem tot Christus doen gaan bij Wie verlossing te vinden is door Zijn werk op het kruis.

Wie tot Christus zijn toevlucht heeft genomen, is vrij van de vloek van de wet. Er staat geschreven: “Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden (want er staat geschreven: ‘Vervloekt is ieder die aan een hout hangt’)” (Gl 3:13). Er staat zelfs dat ieder die gelooft helemaal niets meer met de wet te maken heeft: “Want Christus is [het] einde van [de] wet tot gerechtigheid voor een ieder die gelooft” (Rm 10:4).

Wie als christen toch nog de wet wil houden, al is het alleen maar om die te doen uit dankbaarheid, stelt zich opnieuw onder de vloek ervan. De wet kan niets anders teweegbrengen. De wet kan niet anders dan veroordelen en de dood brengen omdat hij bestemd is voor de natuurlijke mens.

Als een gelovige (weer) de wet gaat houden, doet hij iets wat Paulus in zijn brief aan de Galaten scherp aan de kaak stelt. De gevolgen daarvan in de onderlinge omgang beschrijft hij zo: “Als u echter elkaar bijt en opeet, kijkt u dan uit dat u niet door elkaar verslonden wordt” (Gl 5:15), en: “Laten wij niet streven naar ijdele eer, terwijl wij elkaar tergen en afgunstig zijn op elkaar” (Gl 5:26).

Dit vinden we terug in het leven van Jefta en dat zullen we ook terugvinden in het leven van christenen die de wet als leefregel nemen. Als de eigen eer gekrenkt wordt en de leefregel is de wet, dan is de reactie er een van vergelding, van opkomen voor eigen eer. Het resultaat is, dat er geen vrucht voor God meer is. Efraïm betekent immers ‘vruchtbaar’.

Het voorgaande betekent niet dat de Efraïmieten te verontschuldigen zijn. Zij gedragen zich allerminst hun naam waardig. Zij zijn de aanstichters van de houding die Jefta aanneemt. Wat zou er echter veel bloedvergieten zijn voorkomen als Jefta anders had gereageerd. Wat zou er in plaatselijke gemeenten veel twist en tweedracht en geestelijke doodslag zijn voorkomen, als de eigen eer en het eigen belang opzij waren gezet en de broederliefde in praktijk was gebracht.

De aanleiding van de broederstrijd

De directe aanleiding tot de broederstrijd is een ordinaire scheldpartij die door de ander niet wordt geslikt. De mannen van Gilead zijn door de Efraïmieten beledigd, ze zijn diep gegriefd. Ze zijn nota bene uitgescholden voor weggelopen Efraïmieten. Wat een belediging! Dit kunnen ze niet over hun kant laten gaan. Zo komt het tot een treffen tussen de twee partijen.

Het is een goede zaak wanneer we geen duimbreed wijken als de Heer Jezus of het Woord van God onrecht wordt aangedaan of wordt aangevallen. Maar als we zelf worden aangevallen, ligt het anders. In het laatste geval kunnen we het kwade overwinnen door het goede en niet door kwaad met kwaad te vergelden (Rm 12:21; 17). Dan zijn er geen Goddelijke beginselen in het geding. We zullen zien dat in Richteren 20 wel een situatie aanwezig is die een broederstrijd rechtvaardigt omdat het daar wel om Goddelijke beginselen gaat.

Jefta besteedt wel veel tijd aan en heeft ook veel geduld met de vijand, maar tegenover Gods volk is hij kortaangebonden.

Bij de doorwaadbare plaatsen

De stammen die door de Jordaan van elkaar gescheiden zijn, kunnen elkaar alleen bereiken via de doorwaadbare plaatsen. En juist daar vindt de slachting plaats. De Jordaan spreekt van de dood en opstanding van Christus en dat wij met Hem gestorven en opgestaan zijn. Het is in feite een plaats waar de eenheid van het volk van God en zijn verbinding met Hem het meest zichtbaar moeten worden.

We kunnen dit toepassen op de plaats waar de eenheid van de gemeente het meest zichtbaar moet worden, namelijk aan de tafel van de Heer. Daar wordt Zijn dood verkondigd: “Want zo dikwijls u dit brood eet en de drinkbeker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat Hij komt” (1Ko 11:26). De drinkbeker spreekt van het bloed van Christus en het brood spreekt van het lichaam van Christus. De gemeente heeft daaraan al haar zegeningen te danken, ook de zegen van het één gemeente zijn. In de viering van het avondmaal aan de tafel van de Heer mag zij die eenheid laten zien: “Want wij, de velen, zijn één brood, één lichaam, want wij allen nemen deel aan het ene brood” (1Ko 10:17).

Maar wat is daar in de praktijk van gemaakt? Van die eenheid is niet veel meer te zien omdat elke groep zo zijn eigen gedachten en ideeën heeft over dat ‘één zijn’. Dat kunnen te ruime gedachten zijn, waardoor iedereen die maar zegt een gelovige te zijn, zonder enig onderzoek en alleen op grond van de eigen belijdenis, aan het avondmaal kan deelnemen. Deze onbijbelse eenheid is te vinden in het oecumenische streven, zowel in de gevestigde kerken als in de brede stroom van de evangelische beweging. Omdat dit aspect in deze geschiedenis niet naar voren komt, laten we dit verder rusten.

Bij de houding die Jefta hier aanneemt, kunnen we denken aan het andere gevaar, het tegenovergestelde van te ruim zijn, namelijk te eng zijn. Dat gebeurt als gelovigen van het avondmaal worden geweerd die daar op grond van de Schrift wel deel aan kunnen nemen. De Schrift geeft aan, dat iemand die een gelovige is, aan het avondmaal kan deelnemen als hij

1. niet in de zonde leeft (1Ko 5:1-13);

2. geen verkeerde leer heeft over de Heer Jezus en de Schrift (Gl 5:1-10);

3. geen belijdend lid is van een kerk of groep waarvan hij weet dat beide zojuist genoemde dingen daar aanwezig zijn, maar niet worden geoordeeld en weggedaan (2Tm 2:16-21; 2Jh 1:9-11; 1Ko 10:18; Op 18:1-5; 2Ko 6:14-17; Hb 13:9-13).

Uit al deze Schriftplaatsen blijkt, wat we ook goed kunnen begrijpen, dat God en de zonde niet kunnen samengaan. Kort gezegd komt het hierop neer dat iemand persoonlijk rein is in leer en leven en geen gemeenschap heeft met gelovigen die dat niet zijn.

Andere voorwaarden voor deelname aan het avondmaal geeft de Schrift niet en mogen wij daarom ook niet stellen. Als wij bijvoorbeeld van iemand eisen dat hij precies hetzelfde denkt over de toekomst van Israël als wij voordat hij toegelaten wordt aan het avondmaal, maken wij van ‘de toekomst van Israël’ een ‘sjibboleth’ (zie bij Ri 12:6). Wij maken dan inzicht in de profetie tot een voorwaarde voor toelating. Het kan best zijn dat iemand daarin, onzes inziens, niet het juiste inzicht heeft. Hij kan erin onderwezen worden. Maar zoiets maken tot een voorwaarde tot toelating aan het avondmaal is een onbijbelse inperking of verenging van de gemeenschap.

Het is belangrijk naar de doorwaadbare plaatsen te zoeken, dat wil zeggen, te kijken naar wat er aan gemeenschappelijk geloofsgoed aanwezig is, om dat met elkaar te delen. Vandaaruit kan dan een opbouw van het “allerheiligst geloof” (Jd 1:20) plaatsvinden. Het gaat niet om wat scheiding maakt, maar om wat verenigt, wat bindt.

Sjibboleth of sibboleth (Ri 12:6)

Het woord ‘sjibboleth’ betekent ‘korenaar’ of ‘vloed’. Wie dit woord niet uitsprak op de manier die de Gileadieten voor juist hielden, ging eraan. Dit woord diende om een duidelijke schifting aan te brengen tussen de mannen van Gilead en de Efraïmieten. Dit woord herinnert aan scheiding maken.

Het is een gevaar dat we ook vandaag kunnen herkennen, misschien in ons eigen hart, misschien om ons heen. We denken, of horen zeggen, dat het toch wel belangrijk is te weten wat de eigen geloofsgemeenschap onderscheidt van andere geloofsgemeenschappen. Wat er bij anderen allemaal niet deugt, wordt breed uitgemeten, terwijl de eigen inzichten voor juist worden gehouden.

Dat betekent niet dat we niet voor onszelf overtuigd kunnen zijn van de juiste plaats die we innemen te midden van een verwarde christenheid. Als het goed is, willen we deel uitmaken van en verantwoordelijkheid dragen in een plaatselijke gemeente die samenkomt naar bijbelse normen. Het kan zijn dat we die plaats gevonden hebben na eerdere kennismaking met diverse kerken en/of geloofsgemeenschappen. We zullen dan inderdaad kunnen aangeven, waarom we op een bepaalde plaats niet konden blijven. Het zal meestal te maken hebben met wat Gods Woord zegt over de gemeente van God, hoe het daar moet toegaan, wat er wel en wat er niet mag worden toegelaten.

We mogen niet weggaan uit een gemeenschap, omdat men daar een keer of zelfs vaker onvriendelijk tegen ons is geweest. Onze persoonlijke beleving is belangrijk, maar een reden om weg te gaan kan alleen zijn, als er dingen aanwezig zijn of gebeuren die aanwijsbaar in strijd zijn met de Bijbel en men niet van plan is daar in gehoorzaamheid aan Gods Woord verandering in aan te brengen. Belangrijk is of men Gods Woord de absolute autoriteit toekent en daar ook naar handelt. Als persoonlijke gekwetstheid of een verschil in opvatting over niet fundamentele dingen tot een scheiding in Gods volk voert, is een nieuw ‘sjibboleth’ ontstaan.

Het einde van Jefta

Gods Woord vermeldt dat Jefta zes jaar leiding aan Israël heeft gegeven. Daarmee krijgt hij het stempel van God dat hij iemand is die door Hem is aangesteld, ondanks zijn falen tegenover Efraïm. Uit 1 Samuel 12 wordt duidelijk dat Jefta evenzeer door God gezonden is als Gideon, Barak en Samuel (1Sm 12:11), evenals dat blijkt, zoals al gezegd, uit zijn vermelding in de lijst van geloofshelden (Hb 11:32). Hij wist wat God met Zijn volk had gedaan. Hij kende om zo te zeggen de Bijbel. Daarvan ging hij uit bij het vervullen van de opdrachten die God hem gaf.

Het leven werd hem moeilijk gemaakt. In onze ogen kan hij verkeerde beslissingen hebben genomen. We hebben geprobeerd daaruit enkele lessen te leren. Toch is het uiteindelijk God die het leven van Jefta volstrekt rechtvaardig zal beoordelen. Jefta hoort bij die rechtvaardigen die nog niet hebben ontvangen wat is beloofd (Hb 11:39). Dat moment zal komen. Dan zal God ook Jefta belonen voor de trouw die hij op aarde heeft getoond in de dienst voor Zijn volk. Met het oog daarop wordt hij begraven.

Ebzan

Na Jefta verschijnen opnieuw enkele richters van wie niet veel wordt gezegd, net als na de regering van Abimelech (Ri 10:1-5). Samen zijn de drie volgende richters goed voor vijfentwintig jaar rust. Als we een tijd van rust mogen kennen, is dat een geschenk van God. Hij geeft ons die als een gelegenheid ons geestelijk te versterken en niet om in te slapen.

De richters die genoemd worden, staan in contrast met het falen van Jefta. De eerste heet Ebzan, dat ‘reinheid’ betekent. Over reinheid in ons persoonlijk leven en in de gemeenschap van gelovigen waarvan we deel uitmaken is al het een en ander gezegd. Jakobus spreekt in zijn brief over de wijsheid als de oorsprong van reinheid en de plaats die deze in de wijsheid inneemt: “De wijsheid die van boven is, is in de eerste plaats rein” (Jk 3:17). Hier zien we dat reinheid voortvloeit uit een wijsheid die haar bron in de hemel, in God, heeft en dat die wijsheid op aarde allereerst ‘reinheid’ bewerkt. Dat komt omdat de wijsheid oog heeft voor het verderf dat in de wereld is en waardoor ze is omgeven.

Wie in reinheid leeft, dat wil zeggen in gemeenschap met God, zal vrede in zijn hart ervaren en er zal vrede van hem uitstralen. Daarom zegt Jakobus dat de wijsheid van boven “vervolgens vreedzaam” is. Wat daarop volgt, sluit allemaal aan bij wat nodig is om te leven in een volledig onreine wereld. De wijsheid die van boven is, mag te midden daarvan laten zien wat in God gevonden wordt. Maar, zoals gezegd, het begint met reinheid, de betekenis van de naam Ebzan.

Ebzan komt uit Bethlehem, dat ‘broodhuis’ betekent. Dat behoort iedere geloofsgemeenschap te zijn. Een plaatselijke gemeente zal een ‘broodhuis’ zijn voor de hongerige ziel als vooral de opzieners rekening houden met de reinheid en heiligheid die noodzakelijk zijn om te kunnen rekenen op de tegenwoordigheid van God.

Het contrast met Jefta blijkt uit wat Ebzan doet. In plaats van zijn eigen dochter op te offeren en zijn broeders te doden is er bij hem groei en vermenigvuldiging. Al zijn dertig dochters laat hij trouwen. Zij nemen de reinheid die zij bij hun vader hebben gezien mee naar hun nieuwe omgeving. Zo geeft hij het beginsel van reinheid, dat hij zelf huldigt, door.

Voor zijn zonen geldt hetzelfde, zij het dat deze zijn persoonlijke positie ondersteunen. Dat kunnen we opmaken uit het feit dat zij bij hem in de buurt blijven. Zo kan iedere opziener die trouw handelt, dat wil zeggen naar de beginselen van Gods Woord, rekenen op uitbreiding en ondersteuning van die beginselen door anderen.

Al zijn zonen en al zijn dochters trouwen. Ebzan moet een gezin hebben gehad waarin iedere jonge man en iedere jonge vrouw graag werd opgenomen door met een van zijn kinderen te trouwen. Het doet ouders goed om te zien dat hun kinderen verliefd worden op en trouwen met gelovigen uit andere plaatselijke gemeenten om met hem of haar de weg van de Heer te gaan en Hem in hun leven te dienen. Ebzan is niet thuis blijven zitten, maar is erop uitgetrokken voor zijn kinderen. Hij laat zijn kinderen ook rustig vertrekken als hij een goede plaats voor hen heeft gevonden.

Zijn goede invloed op Israël heeft zeven jaar geduurd. Het getal zeven wijst op volkomenheid, we hebben dat al eerder gezien. De periode dat hij richt, moet een weldaad voor het volk zijn geweest. De plaats vanwaar hij komt, wordt ook de plaats van zijn begrafenis.

Elon

Elon betekent ‘sterk’. Hij is een nakomeling van Zebulon dat ‘woning’ betekent. Zebulon krijgt zijn naam van zijn moeder Lea, die bij zijn geboorte zegt: “Ditmaal zal mijn man bij míj komen wonen” (Gn 30:20). Zij denkt dat zij door de zesde zoon die zij Jakob baart, zijn genegenheid heeft gewonnen. Hieruit komt de gedachte aan een verzoening tussen Jakob en Lea naar voren.

Waaraan kunnen we nu denken als we lezen over Elon, de Zebuloniet? Dat iemand een sterke man wordt genoemd, als hij verzoening tot stand brengt waar ruzie is. Het is iemand die zijn handen legt op de schouders van twee ruziemakende broeders of zusters. In Filippenzen 4 is Paulus zo’n sterke man (Fp 4:2-3). Wij kunnen ook onze kracht laten zien door het bij elkaar brengen van ruziemakende broeders of zusters.

Elon wordt begraven in Ajalon. Een van de betekenissen van die naam is ‘plaats van eiken’. De eik is een toonbeeld van kracht en duurzaamheid. Met zijn dood is zijn leven niet voorbij en vergeten. Dezelfde kracht die hij bij zijn leven toont, is verbonden met zijn dood. Elon laat iets zien van de soort voorganger over wie we lezen in Hebreeën 13. Het gaat daar over voorgangers die al gestorven zijn: “Houdt uw voorgangers in herinnering die het Woord van God tot u gesproken hebben, en volgt, terwijl u het einde van hun wandel beschouwt, hun geloof na” (Hb 13:7).

Abdon

Ook hier kunnen we weer het een en ander leren uit de betekenis van de namen. Abdon betekent ‘dienst’, Hillel ‘lofzang’ en Pirathon ‘vrijheid’, ‘vorstelijk’, ‘toppunt’ of ‘vergelding’. Als de dienst van een opziener voortkomt uit een hart vol lofprijzing en kan worden uitgeoefend in vrijheid, is dat een weldaad voor de gemeente. Zo’n opziener of voorganger zal zijn werk met vreugde doen.

Veel hangt daarbij af van de gelovigen te midden van wie hij zijn dienst uitoefent. Het mag hem niet moeilijk worden gemaakt. Hier is de vermaning van toepassing: “Weest aan uw voorgangers gehoorzaam en weest hun onderdanig, want zij waken over uw zielen als degenen die rekenschap zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde en niet zuchtend doen, want dat is voor u niet nuttig” (Hb 13:17). Zo is er in elke plaatselijke gemeente een wisselwerking tussen de opzieners of voorgangers en hen aan wie leiding wordt gegeven.

Als een opziener zijn werk goed kan doen, zullen zijn (geestelijke) zonen en kleinzonen de dienst en de lofprijzing van hun (geestelijke) vader en grootvader voortzetten. Ouderen en jongeren volgen hem na. Dat geldt ook voor het derde geslacht, dat meestal het geslacht is dat weggaat.

Het geheim van zijn succes wordt zichtbaar door zijn overwinning op de Amalekieten. Hij heeft tijdens zijn leven een stuk grond op hen veroverd. Amalek is een beeld van het vlees. Abdon toont ons in beeld een persoon die in praktijk het volgende heeft gedaan: “Maar zij die van Christus zijn, hebben het vlees met de hartstochten en de begeerten gekruisigd” (Gl 5:24).

Het graf van Abdon wordt daarvan een monument. Abdon heeft zich een weg omhoog, in het gebergte, gebaand, door zijn overwinning op het vlees, waarvan de Amalekieten een beeld zijn. Op zijn graf zou kunnen staan: ‘Hij heeft het vlees overwonnen’.

Copyright information for DutKingComments